Numbers 30

Inleiding

Het gaat nog steeds om een volk dat op het punt staat het beloofde land binnen te trekken. God bereidt Zijn volk daarop voor. Met het oog daarop heeft Hij in de vorige hoofdstukken gesproken over de offers, waarvan Hij verwacht dat Zijn volk die Hem zal brengen, met name op de feesten. Het betreft nationaal verplichte offers.

God verwacht nog iets van Zijn volk: hun toewijding. Dat komt in dit hoofdstuk aan de orde. Wij bieden Hem offers aan en wij bieden Hem onszelf aan. Het betreft hier persoonlijke, vrijwillige geloften.

Niemand is verplicht een gelofte te doen. We moeten er goed over nadenken of we de gelofte kunnen nakomen, anders moeten we de gelofte niet doen. In algemene zin geldt deze regel: wie een gelofte doet aan de Heer, is gehouden die na te komen (Pr 5:3-4).

Mozes spreekt tot de stamhoofden

De stamhoofden worden aangesproken omdat het om een familieaangelegenheid gaat. Zij moeten erop toezien dat in de voorkomende gevallen naar dit gebod van de HEERE wordt gehandeld in de familie die of het huwelijk dat het betreft.

Gelofte van een man

Er is verschil tussen een man die aanbiedt iets voor de HEERE te doen of te laten en een vrouw die dat doet. Over de gelofte van een vrouw gaat het in de volgende verzen. Een man is altijd verplicht de gelofte die hij doet, te houden. De gelofte kan zijn om iets van zijn eigendom aan de HEERE te geven of voor Hem te heiligen of om te vasten of zich van iets te onthouden.

De man is een beeld van Christus. Hij heeft gedaan “overeenkomstig alles wat uit zijn mond” is gekomen. De Heer Jezus heeft tegen God gezegd: “Zie, Ik kom om Uw wil te doen” (Hb 10:9; Ps 40:7-8). De verplichting die Hij daarin op Zich heeft genomen, is Hij ten volle nagekomen. Voor Hem is er geen weg terug geweest of een ontslagen worden van Zijn gelofte. Wanneer Hij vraagt aan de Vader om de drinkbeker weg te nemen, blijkt Zijn volmaakte toewijding uit de toevoeging “maar niet wat Ik wil, maar wat U [wilt]” (Mk 14:36).

Gelofte van een vrouw in haar jeugd

In deze verzen gaat het over de gelofte van een jeugdige, ongetrouwde vrouw die nog bij haar vader thuis woont. Als haar vader ervan hoort en zwijgt, stemt hij door zijn zwijgen ermee in en is de gelofte geldig. Als haar vader echter verbiedt dat zij die gelofte nakomt, dus weigert ermee in te stemmen, dan is de gelofte niet geldig. Ze heeft iets beloofd wat ze niet in staat is na te komen.

Dan schittert de genade van de HEERE: De HEERE zal haar te snel uitgesproken woorden vergeven (Nm 30:5; 8; 12). Ze heeft gemeend God een welgevallen te doen, maar is zich niet bewust geweest van haar onbekwaamheid en haar onderdanige positie. Ze had eerst haar vader moeten raadplegen. Als haar gelofte iets nadeligs voor de familie inhoudt, zal haar vader haar daarvan kunnen ontslaan. Alles wat zij zou kunnen beloven, behoort aan haar vader.

Haar gehoorzaamheid aan haar vader laat zij zien door af te zien van het houden van haar gelofte. De gehoorzaamheid aan haar vader wordt door de HEERE zo hoog aangeslagen, dat Hij haar vergeeft. Ze heeft vergeving nodig omdat haar goede bedoelingen niet naar de wil van God waren. Zij heeft gemeend God een dienst te bewijzen, terwijl ze niet heeft gedacht aan de kwalijke gevolgen van haar gelofte voor de familie.

In algemene zin geldt voor een vrouw die een gelofte doet, dat de geldigheid ervan afhankelijk is van wat de man onder wie zij staat, ermee doet. God geeft ieder mens een verantwoordelijkheid die in overeenstemming is met de positie die iemand heeft. God verwacht van de man die het hoofd is van de vrouw (1Ko 11:3) dat deze zijn verantwoordelijkheid kent.

De verhouding van de vrouw tot de man kan zijn die van een dochter tot haar vader (Nm 30:3-5) en die van een echtgenote tot haar man (Nm 30:6-8; 10-15). In de vrouw zien we een beeld van Israël. De HEERE staat met Israël in verbinding als Vader – “want Ik ben Israël tot een Vader” (Jr 31:9) – en ook als een Echtgenoot (Jr 31:32b).

Israël heeft God ook geloften gedaan. Het volk heeft tot driemaal toe uitgesproken: “Alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen” (Ex 19:8; Ex 24:3; 7). En God heeft gezwegen. Hij heeft de belofte nooit tenietgedaan, maar die integendeel bekrachtigd door het volk de wet te geven. Israël is nog steeds verantwoordelijk voor de geloften waarmee het zich aan God heeft verbonden. God heeft in Zijn regering de geloften niet tenietgedaan, opdat het volk zal leren wat er in hun hart is.

Gelofte van een verloofde vrouw

De Nm 30:6-8 gaan waarschijnlijk over een verloofde vrouw die een gelofte heeft gedaan wanneer ze nog niet aan een man verbonden is en die gelofte meeneemt in het huwelijk. Haar man heeft nu over haar gelofte te beslissen op dezelfde wijze als eerst door de vader is gebeurd. Als hij niet direct beslist dat de gelofte ongeldig is, moet zij die houden. Hij mag er later niet op terugkomen.

Ook deze situatie spreekt van Israël en de verhouding waarin het volk tot de HEERE staat. Israël heeft in de bruidstijd (Jr 2:2) geloften van trouw voor Gods aangezicht afgelegd.

Gelofte van weduwe of verstoten vrouw

Israël wordt ook voorgesteld in de weduwe en in de verstoten vrouw. Het zijn beelden van vrouwen die voor eigen rekening staan, ontdaan van de hulp van hun man. Ook die aspecten zijn herkenbaar in het volk Israël. God zal hen niet in die staat laten. Hij zal Zich over Zijn volk ontfermen omdat Zijn geloften onberouwelijk zijn (Rm 11:29). De Heer Jezus is voor eeuwig Slaaf geworden en gekomen om de wil van God te doen. Hij heeft aan de geloften voldaan. Hij heeft volbracht wat het volk niet kon volbrengen.

De gelofte van een getrouwde vrouw

Het ongeldig maken van de gelofte kan alleen gebeuren als de inlossing ervan wordt overgenomen door de man. Dat is wat de Heer Jezus heeft gedaan. Hij heeft de ongerechtigheid van Zijn volk, dat wil zeggen het gelovig overblijfsel, gedragen om Zijn volk van hun gelofte te ontheffen: “De schuldbrief die tegen ons [getuigde] door zijn inzettingen [en] die onze tegenstander was, heeft Hij uitgewist en die uit de weg geruimd door deze aan het kruis te nagelen” (Ko 2:14).

Wij, nieuwtestamentische gelovigen, zijn nu Gods volk dat de geestelijke zegeningen van het hemelse land in bezit mag nemen. Maar dan verwacht God ook van ons dat wij ons aan Hem toewijden. Geloften zijn daarbij niet aan de orde. Wij zijn kinderen van God en als gemeente zijn wij de bruid van de Heer Jezus. Wij kunnen ons overtuigen van wat de wil van de Vader is door Gods Woord en de Geest Die in ons woont. Wij leven niet volgens geloften, maar in het kennen van Gods wil.

Voor ons geldt het woord van de Heer Jezus: “U hebt eveneens gehoord dat tot de ouden gezegd is: U zult geen valse eed zweren, maar de Heer uw eden houden. Maar Ik zeg u helemaal niet te zweren, niet bij de hemel, want hij is [de] troon van God; niet bij de aarde, want zij is [de] voetbank voor Zijn voeten; niet bij Jeruzalem, want zij is de stad van [de] grote Koning; niet bij uw hoofd zult u zweren, want u kunt niet één haar wit of zwart maken. Laat uw woord ja echter ja zijn, [en uw] nee nee; en wat meer is dan dit, is uit de boze” (Mt 5:33-37).

Samenvatting

Dit slotvers is een bekrachtiging van het voorgaande gedeelte. Het geheel van wat in dit gedeelte over geloften wordt gezegd, wordt geopend (Nm 30:1) en afgesloten met de nadrukkelijke mededeling dat de HEERE het “geboden” heeft.

Copyright information for DutKingComments